Zonder een kamer voor jezelf, een deur die je achter je dicht kunt trekken is het zo goed als onmogelijk om zelfstandig te denken, om je in alle rust af te vragen, wat vind ik er nou eigenlijk van, zegt Woolf in dit essay.
Ik nam en had gisteren een hele dag om haar essay te lezen en vandaag neem en heb ik een hele dag om over haar woorden na te denken en me, al schrijvend, af te vragen wat ik er nou eigenlijk van vind. En ik hoef er niet eens een deur voor achter me dicht te trekken. Ik heb een heel huis voor mezelf. De deur is al dicht.
Naast een eigen kamer hebben vrouwen 500 pond per jaar nodig om te kunnen schrijven, gaat Woolf verder terwijl zij en de ik-persoon van haar essay samen ‘in hoongelach uitbarsten over de verwerpelijke armoede van [onze] sekse. Fortuin maken en dertien kinderen voortbrengen, dat kan geen mens.’
Virginia Woolf heeft de situatie van vrouwen en fictie, het onderwerp waarover ze gevraagd was een lezing te houden, eens structureel bekeken. Ze zag dat binnen de structuur van 1929 het zo goed als onmogelijk was voor een vrouw om bij de uitkomst van een geschreven boek te komen. Ze stelt vast dat dit door twee elementen in de structuur komt, namelijk de armoede van de vrouw en haar gebrek aan tijd voor haarzelf. En ook door het ontbreken van rolmodellen en een geschiedenis die haart vertelt; mensen die op jou lijken schrijven en geven boeken uit, dus jij kan het waarschijnlijk ook. En ze beargumenteert dat als je vrouwen 500 pond per jaar geeft en een kamer voor haarzelf, dat de weg van de minste weerstand dan wel naar die gewenste uitkomst leidt, boeken geschreven door vrouwen.
Woolf was een structuralist. Iedereen die een moment de tijd neemt om ergens eens goed en grondig en zorgvuldig over na te denken, komt tot structurele inzichten. Maar het kan dus zijn dat je daar geld en een kamer voor jezelf voor nodig hebt 😉 .
Ja, inderdaad, ik heb eindelijk Virginia Woolf’s A room of one’s own gelezen. En kom tot de conclusie, net als iedereen, dat het een belangrijke en indrukwekkende tekst is. In dit stuk lees je mijn bespiegelingen over dit essay uit 19-f*cking-29 (!) en over hoe het thema zich verhoudt tot vandaag de dag. Lees mee als je wilt.
Woolf praat opvallend genoeg over haar tijd alsof er het een verlichte tijd is, en dat is het ook op het vlak van vrouwenrechten in vergelijking met de tijd voor haar. Toch is het maf voor mij om dat te lezen over een tijd die ik min of meer als de dark ages beschouw voor wat betreft gendergelijkheid.
Op verschillende plekken in haar betoog uit zij het vertrouwen dat ongelijkheid over 100 jaar (dat is 2029, 6 jaar in onze toekomst) logischerwijs opgelost is. ‘Fortuin maken en 13 kinderen grootbrengen, dat kan geen mens.’ Ik ben blij dat zij niet weet dat het vandaag de dag in Nederland nog steeds praktisch onmogelijk is om fortuin te maken in combinatie met zelfs maar twee kinderen grootbrengen. Homostellen, witte, cisgender homostellen op precies te zijn, zijn in onze tijd van ‘sociale gelijkheid’ degenen die het meeste geld bij elkaar weten te verdienen samen. Homo in de betekenis van mannen, welteverstaan. (Is het je wel eens opgevallen dat het woord voor mannenliefde ook gebruikt kan worden om vrouwenliefde aan te duiden? De man is de norm, zelfs binnen groepen die zelf niet de norm zijn. Stel je de verwarring en de verontwaardiging voor wanneer we naar homomannen zouden verwijzen met het woord lesbisch. Ondenkbaar. Mannen komen in opstand of.. iets! Een groep mannen en één vrouw kan je zonder dat iemand er een identiteitscrisis aan overhoudt, aanspreken met ‘jongens’, maar een groep vrouwen plus één man aanspreken met ‘meiden’ ..)
Anyway, twee mannen samen verdienen het meest. Logisch want hun gemiddelde inkomen wordt niet omlaag getrokken door dat van een of meerdere vrouwen, zoals bij hetero en lesbische stellen wel het geval is. Vrouwen die, Woolf zou zich in haar graf omdraaien, nog steeds 12% minder verdienen dan mannen voor hetzelfde werk en die, in Nederland, nog steeds in 60% van de gevallen meer zorgtaken verrichten dan mannen. (Gelukkig zijn er veel landen die het beter doen, waaronder Afrikaanse landen. Nederland bungelt beschamend onderaan.)
“Waarom is de ene sekse zo welvarend en de andere zo arm,” vraagt Woolf zich af in 1929, toen kiesrecht voor vrouwen net bestond en vrouwen sinds 48 jaar eigendom konden hebben (in Engeland werd de wet die vrouwen verbood bezit te hebben afgeschaft in 1881, in Nederland in .. 1956). “En wat is het effect van armoede op [het schrijven van] fictie? Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor het maken van kunst?”
Aan welke voorwaarde moet zijn voldaan voor het maken van kunst?
Wat een vraag. Vandaag heb ik er min of meer per ongeluk zelf een deel van het antwoord op gevonden die Woolf zich stelt. Ik zou dat antwoord waarschijnlijk ook hebben gevonden als ik haar essay gisteren niet gelezen had maar nu heeft mijn antwoord zich vertaalt naar haar woorden. En wat een heldere woorden zijn dat! Wat ik nodig heb is tijd en een kamer voor mezelf. Aan tijd kom je door genoeg geld te hebben om tijd te maken. Geld en een kamer voor jezelf dus.
Als ik vijf dagen per week bezig ben met werk, wat de afgelopen 1,5 maand het geval was, en dan ook nog bezigheden heb in sommige avonden en de weekenden dan gebeurt het niet. Wat ik nodig heb ik een tweede, vrij weekend. In het eerste weekend zijn er dan van allerlei dingen om te doen, in te halen, die niet konden in de drukke weekenden. Het tweede vrije weekend is dan echt vrij. Misschien zelfs pas de tweede dag van het weekend, zoals vandaag, omdat over de eerste dag soms een waas van uitrusten ligt.
Als ik in mijn doordeweekse ritme een dag of een of twee heb om te schrijven, dan kan dat schrijven zich ook naar willekeurige momenten in mijn weekend verplaatsen. Even nog twee uurtjes schrijven in bed of aan het eind van de middag voor ik iets te eten maak. Dat lukt niet als de weken vol zitten met ander werk.
Die kamer heb ik altijd gehad. De tijd, in de ruime betekenis van het woord zoals ik hem hierboven beschrijf, niet. Tot 2 jaar geleden woonde mijn dochter bij me. Werk en ouderschap vullen dan heel netjes je dagen, en de rest vul je aan met sociale en huishoudelijke zaken. En met uitpuffen. Een boek lezen.
Gek genoeg kan die ‘kamer voor mezelf’ wel benut worden in gezelschap voor schrijfwerk, als ik doordeweeks ruimte heb om te schrijven. Als het zo kort geleden is dat ik gewerkt heb aan bepaalde teksten, heb ik zelfs soms geen eigen kamer nodig, een laptop op schoot terwijl mijn vriend ook in huis is, werkt dan ook.
Kernaspect: om kunst te maken, en ik noem mijn schrijfwerk voor de bluf en de voorspellende kracht van de verbeelding maar even kunst, is het nodig om regelmatig kunst te maken.
Om kunst te maken is het nodig om regelmatig kunst te maken
En dat kan dus alleen via het privilege van de tijd ervoor kunnen maken. Voor mij geldt dan dus als regelmatig: ‘wekelijks en op een werkdag’. Geld en een kamer voor jezelf dus.
Maar er is nog een ding nodig als voorwaarde om kunst te kunnen maken wat Woolf wel benoemt maar niet in haar conclusie opneemt zoals ze wel doet met geld en de kamer voor jezelf: de vanzelfsprekende aanname dat je het mogelijk kan. Zij noemt dit zelfvertrouwen, maar dat is niet het juiste woord want je kunt een gebrek aan zelfvertrouwen hebben en tegelijkertijd voldoende realiteitsbesef dat je het mogelijk wel degelijk kunt. En het dan dus bevend en wel maar gewoon proberen.
Het gaat dus niet om zelfvertrouwen maar om een vanzelfsprekende aanname. Die je wel of niet hebt. Hoe kom je aan de vanzelfsprekende aanname dat je het mogelijk kunt?
Doordat je andere mensen, die op jou lijken het hebt zien doen of op een andere manier weet van hun bestaan.
De vanzelfsprekende aanname dat je het mogelijk kunt, krijg je als je anderen die op jou lijken het ziet doen
De ‘ik’ in haar essay leest de koppen van een krant en beseft dat ze allemaal verwijzen naar het feit dat de man over alles beslist, zelfs het enkele artikel dat over een vrouw gaat verwijst daarna.
Het project wat gender in de media monitort* ontdekte dat in 2020 28% van alle personen die in NL in het nieuws komen vrouw zijn. Vaak zijn die optredens niet als deskundigen of experts maar als ervaringsdeskundigen of gewone burger. Slechts 22% van de opgevoerde experts was vrouw.
Vandaag in 2023 is er een hele mooie serie op Netflix over bijzondere chefkoks. En ja, ik heb de hoeveelheid vrouwelijke chefs geteld: 32 koks waarvan 10 vrouwen. Ongeacht of ik ze geteld heb, ongeacht of ik weet dat er 10 vrouwen en 22 mannen aan dit programma meedoen, dit zijn de boodschappen van de serie: via eten kun je de maatschappij transformeren + als man heb je ruim 2x zoveel kans om die rol te spelen dan als vrouw.
Ons onderbewuste slaat die informatie op, legt keiharde samenvattingen vast in onze hersenen van datgene wat we op bewust niveau misschien niet eens opmerken: mannen zijn ruim twee keer zo vaak degenen die er écht verstand van hebben en die kunst maken dat de wereld verandert.
Bijna 100 jaar geleden noemt de hoofdpersoon van Woolfs essay een onderzoek naar de grote dichters uit die tijd. Een onderzoek door Arthus Quiller-Couch. Om welke namen kan je niet heen? Er volgen 12 namen. Daarvan blijken er 3 geen academische titel te hebben en van die 3 was er slechts een (Keats) die niet welgesteld was.
Simpel sommetje wat ik maak: in 1929 had je als je arm was en niet naar de universiteit geweest minder dan 8% kans om meesterwerken te schrijven en in de literaire canon te belanden. En je had iets meer dan 16,5% kans als je geen academische titel had maar wel geld. 83% kans als je een academische titel had inclusief geld die die opleiding vereist. Het woord ‘je’ verwijst in alle drie de voorgaande zinnen naar het mannelijk geslacht. Als je ook nog eens vrouw was had je 0% kans. De man die er het minst geprivilegieerd aan toe was kon wel op een wandeltrektocht gaan, reisde naar Frankrijk en had, hoe armzalig ook, een kamer met een deur.
Quiller-Couch** die deze feiten in het begin van de 20e eeuw op een rij zette, formuleerde ‘het sommetje’ als volgt: ‘’[…] we mogen dan wel wauwelen over democratie, maar in werkelijkheid kan een arm kind in Engeland nauwelijks meer dan de zoon van een Atheense slaaf hopen op emancipatie tot de intellectuele vrijheid waaruit grote werken voortkomen.’
Intellectuele vrijheid. Daar gaat het om.
‘En intellectuele vrijheid is gebaseerd op materiele zaken. En vrouwen zijn altijd arm geweest, niet alleen de laatste tweehonderd jaar maar vanaf het begin der tijden.’ Aldus Woolf.
Intellectuele vrijheid is gebaseerd op materiele zaken
De ik-persoon uit Woolfs essay krijgt op gegeven moment een erfenis van haar overleden tante die inhoudt dat ze elk jaar van haar leven 500 pond uitbetaald krijgt. Daardoor, zo schrijft ze, ‘hoef ik geen enkele man te haten; hij kan me niet kwetsen. En hoef ik geen enkele man te vleien; hij heeft me niets te geven.’
Ze beschrijft hoe ze van een leven waarbij ze haar geld van klus tot klus bij elkaar sprokkelt, van noodgedwongen werk doen wat ze niet wilde doen en het doen ‘als een slaaf, vleiend en flikflooiend, wat misschien niet altijd nodig was, maar het leek nodig en er stond teveel op het spel om het risico te nemen’, ging naar een leven van financiële onafhankelijkheid waarnaartoe ze angst en verbittering naar mannen meenam, dat overging in medelijden en verdraagzaamheid. ‘En na een jaar of twee verdwenen medelijden en verdraagzaamheid en ondervond ik de grootste bevrijding, de vrijheid om over de dingen zelf na te denken.’
Intellectuele vrijheid is dan niet alleen de vrijheid om zelf over iets na te denken (binnen de materiele ruimte van geld en een eigen kamer) maar ook de vrijheid om niet angstig en verbitterd te hoeven zijn naar die geprivilegieerde klasse van wie je afhankelijk bent of was, of medelijdend en verdraagzaam naar die man die ook zelf een soort van gevangen zit te zijn op zijn apenrots.
Intellectuele vrijheid is óók de vrijheid om geen emoties te hoeven hebben over het (voormalige) gebrek aan vrijheid
Hoe je je voelt, bepaal je zelf, hoor ik sommigen in gedachten zeggen. Aan de omstandigheid kan je wellicht niks doen, maar je hebt zelf in de hand hoe je erop reageert.
Misschien.
Maar iemand die geen reden heeft om verbitterd of angstig of boos te zijn vanwege ongelijkheid hoeft ook niet met die emoties te dealen, ermee te leven, ze te overkomen, ze los te laten of transformeren of helen of wat het ook allemaal is dat ons wordt aangeraden tegenwoordig om te doen met ongewenste emoties.
Woolf schetst een prachtig en treurig beeld van Shakespeares (denkbeeldige) zusje die ook brandt van acteertalent, net als haar oudere broer en die 1. tegen alle normen en materiele structuren van veiligheid en toegankelijkheid in haar huis ontvlucht en 2. toegang tot een theater probeert te krijgen. ‘Tenslotte krijgt de leider van het toneelgezelschap medelijden met haar; ze werd zwanger van het heerschap en – wie kan zich het vuur en de heftigheid van een dichtershart indenken dat in een vrouwenlichaam gevangen en verstrikt zit? – pleegde daarom zelfmoord op een winteravond ..’
‘In de [Shakespeares] 16e eeuw in London een vrij leven leiden zou voor een vrouwelijke dichter en toneelschrijver zoveel spanningen en dilemma’s met zich meebrengen dat ze daaraan gestorven zou kunnen zijn.
Als ze het al had overleefd zou dat wat ze had geschreven vervormd zijn geweest, voortgekomen uit een overbelaste en zwartgallige fantasie.
En haar werk zou ongetwijfeld ongesigneerd zijn, dacht ik en keek naar de boekenplank waar geen toneelstukken van vrouwen stonden.”
Ook in Woolfs tijd waren er weinig vruchten van de geest van schrijvende vrouwen te lezen en welke er waren, waren met name romans. En ik hoor Woolf slechts een keer refereren aan niet witte vrouwen in een zin waarin ze het heeft over hoe mannen zelf ook op een bepaalde manier gevangen zitten op hun apenrots en hoe een vrouw ‘een mooie zwarte vrouw kan passeren zonder van haar een Engelse te willen maken’. Daardoor weten we dat als Woolf het woord ‘vrouw in de mond neemt ze Engelse vrouwen bedoelt, witte vrouwen, want zwarte vrouwen waren dus geen Engelsen.
Wie lopen er tegenwoordig kans om aan het leven van een vrij leven, te lijden?
Dat je in de 16e eeuw aan het leiden van een vrij leven gestorven zou kunnen zijn, door alle dilemma’s en spanningen die dit met zich meebrengen, vind ik een interessant beeld. En ik vraag me af hoeveel tijd en energie vrouwen in onze tijd, om te beginnen witte cisgender hetero vrouwen met minstens een ouder met HBO of meer en zelf een hogeren opleiding, zoals ik, hoewel ik mijn opleidingen niet afgemaakt heb, besteden aan de dilemma’s en spanningen die ongelijkheid met zich meebrengt. Gezien hoe oncomfortabel ik me voel met mijn neiging tot uitgesprokenheid in publiek en op papier, gezien het gegeven dat ik eerst mijn kunnen of kennis betwijfel wanneer deze betwijfeld wordt om slechts dagen of weken later te beseffen dat ik in het gelijk stond, het wel wist, wel gekwalificeerd ben, vermoed ik dat ik nog steeds niet leef met de vanzelfsprekende aanname ‘dat ik het mogelijk kan’. Of weet. Of snap.
En dan behoor ik nog tot de allermeest geprivilegieerde soort vrouw in het totale spectrum van vrouw-zijn. Wat een transvrouw van kleur met een ongeletterde migranten achtergrond in haar hoofd heeft zitten als vanzelfsprekende aanname waaromheen zij haar acties en reacties organiseert, kan ik me zonder al te veel fantasie wel indenken.
De meest besproken diersoort
Tot zover mijn gedachtes en reflecties over Woolfs essay want ik nader overduidelijk het gevoel van full circle van dit artikel en dus het einde. Ik heb er in vrijheid over nagedacht en kan ik nu dus aan de volgende gang uit dit intens bevredigende driegangen denk-diner beginnen: het lezen van de introductie tot Woolf’s essay door Prof. Dr Gloria Wekker (Witte onschuld) en schrijver en filosoof Simon(e) Saarloos (De vrouw die).
Beide personen ken ik niet maar op basis van de namen en door hen geschreven boeken vermoed ik dat het hier gaat om een zwarte vrouw of vrouw van kleur en om een persoon die zich wellicht niet alleen maar als vrouw identificeert en/of het misschien niet altijd is geweest en dat zij mij nog op hele nieuwe gedachtes kunnen brengen over het essay.
Doordat ik een kamer voor mezelf heb, (net) genoeg geld om tijd te creëren voor het maken (en leren maken) van kunst en een geschiedenis heb van schrijvende en denkende vrouwen om op voort te borduren en om een sterker wordende aanname leven in te blazen dat ik het mogelijk ook kan, heb ik aan kunnen schuiven in Woolf’s restaurant en bestaat de kans dat ik ooit iets substantieels kan bijdragen aan de hoeveelheid geschiedenis die vrouwen van de toekomst hebben om op voort te borduren en intellectuele vrijheid voor zichzelf te creëren.
En hier is alvast een nieuwe gedachte die op de schouders staat van Woolf’s essay, Uitgeverij Chaos en vertaler Monique ter Berg: als we dan inderdaad op gegeven moment geen emotionele energie meer (hoeven) besteden aan de beperkingen op de ontwikkeling van onze intellectuele vrijheid, wordt het dan niet eens tijd dat we gaan nadenken over mannen? En waarom zij en waarom zij die ongelijkheid hebben gecreëerd en in veel gevallen nog steeds, bewust of onbewust, in stand houden? Woolf stipt dit onderwerp aan maar ik zou er graag hele boeken over willen lezen! Of in ieder geval zou ik graag willen weten dat ze er zijn. Dat de kennis gemeengoed is.
Woolfs essay karakter gaat naar een bibliotheek en ontdekt daar tot haar ‘verbijstering, verwondering en verwarring” dat er heel veel geschreven is over vrouwen. Door mannen. ‘Bent u zich ervan bewust dat u mogelijk het meest besproken dier van het heelal bent?’ Vrouwen daarentegen schrijven geen boeken over mannen.
Hoe is dat vandaag?
* Uit Je mag ook niets meer zeggen, van Mounir Samuel 2023, pg 86
** Uit The art of writing, van sir Arthur Quiller-Couch Samuel 1913-1914